Lenaerts-Heremans & CoLenaerts-Heremans & Co
Uw contact

nieuwsbrief@lenaerts-heremans.be





ACTUEEL

BEDRIJFSPROFIEL

ACCOUNTANTS

BELASTINGADVISEURS

NIEUWSBRIEF

MEDEWERKERS

JOBS

VERWANTE LINKS

CONTACT

HOME

Nieuwsbrief

Download de Nieuwsbrief Download de Nieuwsbrief

Nieuwsbrief juni 2011









  • PERSONENBELASTING

    Hof van Beroep van Antwerpen beslist dat een AOW uitkering in België wél als pensioen mag worden belast.

    In een zeer recent arrest van 29 maart 2011 heeft het Hof van Beroep van Antwerpen beslist dat een AOW uitkering in België wel als een belastbaar pensioen moet worden beschouwd.

    Voor zover bekend kunnen de feiten als volgt worden samengevat. Een Nederlander woonde in Nederland tot aan zijn pensionnering. Hierop verhuisde hij naar België. Hij neemt het standpunt in dat zijn AOW uitkering niet in België mag worden belast omdat deze geen verband zou houden met uitgeoefende beroepswerkzaamheden.

    De belastingdienst is het met dit standpunt niet eens. De zaak komt uiteindelijk voor de rechter. In een vonnis van 19 november 2009 geeft de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt de belastingplichtige gelijk.
    De belastingdienst gaat echter tegen deze uitspraak in beroep. En met succes…

    Het Hof van Beroep van Antwerpen herinnert er (terecht) aan dat elke term (zoals de term “pensioen”) die niet uitdrukkelijk wordt gedefinieerd in het Belgisch-Nederlands Dubbelbelastingverdrag, de betekenis krijgt die dit begrip heeft onder de interne belastingwet van de staat die het verdrag toepast.
    Concreet betekent dit dat de AOW uitkering moet worden geïnterpreteerd in functie van de Belgische wetgeving, en bij voorrang de Belgische fiscale wetgeving. Hoe een AOW uitkering in Nederland wordt geïnterpreteerd is niet relevant.
    Het Hof van Beroep herneemt verder de conclusies van de Advocaat-Generaal bij de uitspraak van het Hof van Cassatie van 12 november 2009 (zie nog hierna).
    Deze kwam – kort samengevat – tot het besluit dat wanneer men in Nederland woont en werkt, er in feite twee aanknopingspunten zijn die recht geven op de toekenning van een AOW uitkering, namelijk de woonplaats en de beroepsuitoefening. Hierbij lijkt het aanknopingspunt met de beroepswerkzaamheid sterker te zijn dan de link met het inwonerschap. Er zijn immers gevallen waarin men niet verplicht verzekerd is in de AOW hoewel men toch in Nederland woont. Met name wanneer men in het buitenland werkt voor een niet-Nederlandse werkgever.
    Uit deze conclusies leidt het Hof van Beroep van Antwerpen af dat er minstens een onrechtstreekse band bestaat tussen de AOW uitkering en de beroepswerkzaamheid. Deze onrechtstreekse band wordt volgens het Hof nog verstrekt door het feit dat als men in Nederland én woont én werkt, de bijdrage van de opbouw voor de AOW wordt voldaan door een inhouding op het loon.


    Volgens het Hof ligt deze visie in de lijn van de Europese wetgeving en sluit deze ook aan bij oude rechtspraak van het Hof van Cassatie waarin wordt bevestigd dat een AOW uitkering te beschouwen is als een pensioen in de zin van de Belgische wetgeving inzake sociale zekerheid.
    Deze uitspraak van het Hof van Beroep van Antwerpen volgt op twee eerdere uitspraken waarin het had geoordeeld dat een AOW uitkering in België niet als pensioen mocht worden belast.
    Zo was er het arrest van 27 november 2007. Deze uitspraak werd op 12 november 2009 verbroken door het Hof van Cassatie en ter herbeoordeling doorverwezen naar het Hof van Beroep van Gent (alwaar de zaak nog steeds hangende is).

    Later volgde nog de uitspraak van 17 maart 2009. Blijkbaar had de belastingplichtige dit arrest zelfs ingeroepen om zijn standpunt te ondersteunen. Het Hof zegt hiervan in zijn uitspraak van 29 maart 2011 echter dat dit arrest niet kan worden ingeroepen nu de feitelijke situatie bij die zaak anders was (zowel de woonplaats als de plaats van de werkzaamheden lagen daar grotendeels buiten Nederland).
    Dit nieuwe arrest van het hof van beroep van Antwerpen staat niet alleen. Recent waren er ook uitspraken van lagere rechtbanken die de AOW als belastbaar pensioen beschouwen (bv. Rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen (3 december 2010) en Hasselt (27 mei 2010)).


    Forfaitaire dagvergoedingen buitenlandse dienstreizen: Circulaire van 15 april 2011.

    Werknemers en bedrijfsleiders die dienstreizen maken naar het buitenland kunnen hiervoor een forfaitaire dagvergoeding ontvangen van hun werkgever of vennootschap. Zulke vergoeding betreft een terugbetaling van ‘kosten eigen aan de werkgever’ en zijn in hoofde van de werknemer/bedrijfsleider niet belastbaar.

    Indien de forfaitaire vergoedingen niet meer bedragen dan de ‘dagelijkse forfaitaire verblijfsvergoedingen’ die de administratie zelf toekent aan haar ambtenaren, dan aanvaardde de administratie zonder meer dat de vergoedingen kunnen worden aangemerkt als niet-belastbare terugbetalingen van kosten eigen aan de werkgever. Dit werd bevestigd in een circulaire van 11 mei 2006.

    Met een circulaire van 15 april 2011 ‘verduidelijk’ de administratie nu echter dat bovenstaande slechts van toepassing is op werknemers of bedrijfsleiders die een hoofdzakelijk sedentaire beroepswerkzaamheid uitoefenen en slechts éénmalig, occasioneel of regelmatig dienstreizen naar het buitenland maken. Werknemers of bedrijfsleiders voor wie verplaatsingen naar het buitenland deel uitmaken van hun normale dagdagelijkse beroepsactiviteit vallen buiten het toepassingsgebied. Met andere woorden, enkel voor de eerste categorie werknemers/bedrijfsleiders zullen de forfaitair toegekende dagvergoedingen nog belastingvrij kunnen worden toegekend zonder dat bijkomend bewijs dient geleverd te worden inzake de werkelijk gemaakte kosten. Voor de tweede categorie is dit niet langer het geval. Zij zullen op basis van bewijsstukken, die minstens gedurende een zekere periode worden bijgehouden, moeten aantonen dat de fofaitair toegekende dagvergoeding gebaseerd is op ‘ernstige normen’. Kan dit bewijs niet geleverd worden dan kan de administratie de vergoeding beschouwen als een in hoofde van de werknemer/bedrijfsleider belastbare bezoldiging.

    De administratie herziet de forfaitaire dagvergoedingen trouwens jaarlijks op 1 april. De bedragen die sinds 1 april 2011 van toepassing zijn, zijn grotendeels ongewijzigd ten opzichte van vorig jaar. Zo bedraagt de dagvergoeding voor een dienstreis naar Nederland nog steeds 93 EUR. De dagvergoeding voor een dienstreis naar Duitsland is evenwel gedaald van 100 EUR naar 93 EUR. Voor een volledig overzicht van de geldende bedragen voor de verschillende landen kan u ons steeds contacteren.

    Wees er tevens aan herinnerd dat de forfaitaire dagvergoedingen, gebaseerd op die van de administratie, slechts belastingvrij kunnen worden toegekend voor dienstreizen van minstens 10 uur en maximum één maand. De vergoeding wordt geacht kosten van maaltijden en kleine uitgaven te dekken. Vervoerskosten en kosten van verblijf kunnen bijgevolg afzonderlijk aan de werknemer of bedrijfsleider worden terugbetaald.


    Belgische aangifte personenbelasting aanslagjaar 2011 aangepast na arrest Dijkman

    In de vorige nieuwsbrief werd reeds bericht dat België als gevolg van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in de zaak Dijkman (C-233/09) niet langer aanvullende gemeentebelasting mag heffen op interesten of dividenden uit beleggingen of investeringen in andere lidstaten van de EER.

    De Belgische belastingdienst heeft aangekondigd zich bij deze uitspraak te zullen neerleggen. Toch deed er zich nog een praktisch probleem voor.

    Het formulier van de Belgische aangifte personenbelasting maakte immers geen onderscheid tussen buitenlandse roerende inkomsten van binnen de EER en daarbuiten. In gevolge de uitspraak in de zaak Dijkman wordt dit onderscheid uiteraard bijzonder relevant.

    Dit probleem werd intussen opgelost. Het aangifteformulier in de personenbelasting voor aanslagjaar 2011 (inkomsten 2010) voorziet nu in aparte aangiftecodes die toelaten om buitenlandse roerende inkomsten op te delen naar gelang ze afkomstig zijn uit een lidstaat van de EER (codes 1144, 1445, 1146 – codes 2244, 2245, 2246) dan wel uit een ander land (codes 1147, 1448, 1149 – codes 2247, 2248, 2249).

    Op die wijze kan duidelijk worden aangegeven welke buitenlandse roerende inkomsten nog in de berekeningsbasis van de aanvullende gemeentebelasting mogen worden opgenomen en welke niet.


    Hof van Cassatie velt opmerkelijk arrest inzake pensioenoverdracht.

    Op 14 januari 2011 deed het Hof van Cassatie een opmerkelijke uitspraak inzake een zaak over pensioenoverdracht.

    De feiten kunnen als volgt worden samengevat.

    Een Nederlands echtpaar is woonachtig in België en onderschrijft een individuele levensverzekering bij een Belgische verzekeringsmaatschappij. De verschuldigde premie wordt voldaan door de overdracht van de pensioenrechten die hun eerder middels een pensioenbrief werden toegekend door hun Nederlandse BV (die ter financiering daarvan een voorziening had aangelegd).

    Het echtpaar argumenteert dat deze overdracht belastingneutraal diende te verlopen. En dit op grond van artikel 364 ter WIB dat bepaalt dat een overdracht niet als een betaling of toekenning kan worden beschouwd, zelfs als die overdracht op verzoek van de verzekerde gebeurt.

    De Belgische belastingdienst is het met deze stelling niet eens. Het hierboven aangehaalde artikel 364 ter WIB heeft niet tot doel om een belastingvrijstelling in te voeren. Het wil enkel de belastingheffing uitstellen tot op het moment van de daadwerkelijke uitkering.

    De belastingdienst onderschrijft deze doelstelling maar neemt traditioneel het standpunt in dat deze bepaling enkel uitwerking kan hebben op voorwaarde dat de begunstigde tijdens overdracht op geen enkel moment over het kapitaal of de afkoopwaarde kon beschikken.
    In dit geval was volgens de belastingdienst (daarin gevolgd door zowel de rechtbank van eerste aanleg als het hof van beroep) niet aan deze voorwaarde voldaan. De reden hiervoor zijn echter wel niet geheel duidelijk. Uit de feiten blijkt immers dat de overdracht van de pensioenaanspraken naar de individuele levensverzekeringen rechtstreeks hebben plaatsgevonden.

    Toch bekrachtigt het hof van cassatie die uitspraak van het hof van beroep. Dit merkwaardig arrest is in de rechtsleer al bijzonder kritisch onthaald.

    Dit arrest roept bovendien vele vragen op. In de rechtsleer werd naar aanleiding van deze uitspraak – ons inziens terecht – dan ook een oproep gelanceerd om snel duidelijkheid te krijgen over de juiste draagwijdte van artikel 364 ter WIB.

    Volledigheidshalve moet nog worden opgemerkt dat een pensioenoverdracht van de tweede naar de derde pensioenpijler (zoals die in onderhavige zaak aan de orde was) heden ten dage sowieso niet meer onder het toepassingsgebied van artikel 364 ter WIB ressorteert. Dit artikel is in zijn huidige vorm immers enkel nog van toepassing op overdrachten binnen de tweede pijler.


    Belgische DBI regime.

    Belgische vennootschappen of Belgische vaste inrichtingen die een dividend ontvangen vanuit het buitenland kunnen onder bepaalde voorwaarden genieten van de zogenaamde DBI aftrek.
    Per 1 januari 2011 zijn de voorwaarden om van deze aftrek te kunnen genieten op een aantal punten versoepeld. De twee voornaamste worden hieronder kort toegelicht.

    Financiële vaste activa

    Het is het voortaan niet langer vereist dat de ontvangen dividenden betrekking hebben op aandelen die de aard hebben van “financiële vaste activa”. Tot voor deze aanpassing voldeden dividenden afkomstig van aandelen die louter als “belegging” werden aangehouden niet aan de voorwaarden voor de DBI aftrek.

    De Europese Commissie was het hiermee niet eens. De Europese Moeder - Dochterrichtlijn laat een lidstaat immers niet toe om de voorkoming van dubbele belasting afhankelijk te maken van de voorwaarde dat de aandelen kwalificeren als “financieel vast actief”. De Europese Commissie was dan ook van oordeel dat deze voorwaarde strijdig was met het Europees recht en stelde België op dit punt in gebreke.

    Hierop werd de wetgeving aangepast. De Belgische wetgever is hierbij verder gegaan dan op het eerste gezicht was vereist om tegemoet te komen aan de vraag van de Europese Commissie. Immers, de voorwaarde dat de onderliggende aandelen moeten kwalificeren als een “financieel vast actief” werd volledig uit de wet geschrapt.

    Deze versoepeling geldt met andere woorden voor alle dochterondernemingen (en dus niet enkel voor dochtervennootschappen gelegen in een land van de Europese Economische Ruimte). Toch blijft de vraag of een aandeel de aard heeft van een financieel vast actief fiscaal nog relevant.

    Met name voor de toepassing van de notionele interestaftrek. Zoals bekend wordt deze aftrek berekend op het eigen vermogen van een onderneming. Op dit eigen vermogen worden echter een aantal “correcties” toegepast. Een van die “correcties” bestaat er in om het eigen vermogen te verminderen met de fiscale nettowaarde van financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan.

    Even heeft de wetgever overwogen om het toepassingsgebied van deze correctie nu uit te breiden door ook aandelen die niet kwalificeren als “financiële vaste activa” uit te sluiten van de basis voor de notionele interestaftrek. Uiteindelijk is dit echter niet gebeurd.

    Slechte verworpen uitgaven

    De DBI aftrek kan niet worden toegepast op het deel van de winst dat bestaat uit zogenaamde slechte verworpen uitgaven (zoals bijvoorbeeld het niet-aftrekbaar gedeelte van de autokosten). Deze bepaling wordt - bij wijze van uitzondering - echter buiten werking gesteld voor dividenden die afkomstig zijn van een dochteronderneming gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie.

    Per 1 januari 2011 wordt deze uitzondering nu ook uitgebreid tot ondernemingen gevestigd in een lidstaat van de EER.



  • BTW

    BTW-eenheid

    Sinds 1 april 2007 hebben juridisch onafhankelijke ondernemingen die financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn de mogelijkheid om te opteren voor een ‘BTW-eenheid’. Omdat in de praktijk nog maar beperkt gebruik gemaakt wordt van deze mogelijkheid brengen wij de voordelen kort in herinnering.

    De BTW-eenheid moet slechts één BTW-aangifte indienen voor de gehele groep.

    Tevens heeft de oprichting van een BTW-eenheid tot gevolg dat BTW-schulden en –tegoeden van leden van de BTW-eenheid gecompenseerd kunnen worden. Dit betekent dat een lid met een BTW-tegoed niet langer moet wachten op de effectieve terugbetaling van dat tegoed.

    Een ander voordeel bestaat er in dat handelingen tussen leden van de eenheid BTW-neutraal zijn. Over deze handelingen moet met andere woorden geen BTW worden aangerekend. Bovendien beïnvloeden deze ‘interne’ handelingen niet langer de BTW-aftrek. Om te bepalen in welke mate BTW kan worden afgetrokken door de BTW-eenheid wordt immers enkel gekeken naar de ‘externe’ (aan derden verrichte) handelingen. Indien dit handelingen zijn die recht geven op 100% BTW-aftrek, dan is de BTW op inkomende facturen, gericht aan een lid van de BTW-eenheid, in principe steeds ten volle aftrekbaar, zelfs als het lid waaraan de factuur gericht is enkel ‘interne’ van BTW vrijgestelde handelingen stelt (bv. onroerende verhuur). Concreet kan dit bijvoorbeeld betekenen dat de BTW op werken die worden uitgevoerd aan het bedrijfspand, dat door de patrimoniumvennootschap (zonder BTW) wordt verhuurd aan de exploitatievennootschap – beide lid van de BTW-eenheid, volledig aftrekbaar is op voorwaarde dat de naar derden toe verrichte handelingen, wél BTW-handelingen zijn.

    Ook voor vrije beroepers (zonder recht op BTW-aftrek) die werken met een middelenvennootschap, kan de BTW-eenheid interessant zijn. De vennootschap die de administratieve- en secretariaatsdiensten verstrekt aan de werkvennootschap kan immers facturen sturen zonder BTW, indien beide vennootschappen deel uitmaken van een BTW-eenheid.

    Verder komen de (dubbele) aftrekbeperkingen (bv. i.v.m. personenwagens) te vervallen bij de doorbelasting van kosten tussen leden van een BTW-eenheid.

    Zoals gezegd, moet men, om een BTW-eenheid te kunnen vormen, financieel, economisch en organisatorisch met elkaar verbonden zijn. Dit betekent ten eerste dat de deelnemende vennootschappen een ‘controle-verhouding’ op elkaar moeten hebben (dit is bv. een belangrijke financiering, deelneming, …), ten tweede dat de activiteiten van de vennootschappen soortgelijk of complementair moeten zijn of een gezamenlijk doel nastreven en tenslotte, dat de leiding van de deelnemende vennootschappen gemeenschappelijk is of geschiedt in gemeenschappelijk overleg.

    Bent u geïnteresseerd in de BTW-eenheid, dan kunnen wij u vanzelfsprekend begeleiden bij de oprichting er van, alsook bij de verdere opvolging van de boekhoudkundige en fiscale verplichtingen.



  • INTERNATIONAAL

    Pensioenkapitalen in Frankrijk niet langer onbelast

    Tot 1 januari 2011 kende Frankrijk geen belastingheffing op de uitkering van een aanvullend pensioenkapitaal. De Franse wetgeving stond de uitkering van een pensioen in de vorm van een éénmalig kapitaal immers niet toe. Vele Belgen maakten gebruik van dit hiaat in de Franse wetgeving door kort voor hun pensionering te emigreren naar Frankrijk. Het dubbelbelastingverdrag tussen België en Frankrijk kent de heffingsbevoegdheid met betrekking tot een pensioenkapitaal immers toe aan de woonstaat, per hypothese Frankrijk, waar het pensioenkapitaal de facto onbelast bleef.
    Met de Franse wet van 29 december 2010 is hier sinds 1 januari 2011 verandering in gekomen. Ook pensioenkapitalen zijn nu in Frankrijk aan belasting onderhevig, ongeacht waar het pensioen werd opgebouwd. Bovendien zijn op het pensioenkapitaal Franse sociale bijdragen verschuldigd.

    Of de Frankrijk-route nog interessant is moet voor elk geval afzonderlijk worden nagegaan. De voordelige tarieven die België kent op de uitkering van een pensioenkapitaal (nl. 10%/16,5% + gemeentebelasting) dienen te worden afgewogen tegen de Franse belastingheffing (op basis van het normaal regime dan wel op basis van het ‘quotiënt-regime’).

    Frankrijk blijft in ieder geval aantrekkelijk voor personen die hun pensioen in de vorm van een lijfrente ontvangen. Deze lijfrenten worden immers maar voor een beperkt percentage, afhankelijk van de leeftijd, aan belasting onderworpen. Bent u bijvoorbeeld tussen de 60 en de 70 jaar, dan zal slechts 40% van de jaarlijks ontvangen lijfrente worden belast.

    Indien u overweegt naar Frankrijk te emigreren moet ook steeds de Circulaire van 12 juli 2007 in gedachten worden gehouden. Deze bepaalt immers dat de taxatiediensten ‘bijzonder waakzaam’ moeten zijn wanneer een belastingplichtige kort voor zijn pensionering zijn woonplaats overbrengt naar een ander land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten. Meer bepaald moet de taxatiedienst nagaan of er daadwerkelijk sprake is van een overbrenging van de woonplaats. Bovendien moet het dossier van de betrokken belastingplichtige gedurende de drie jaren volgend op de emigratie aandachtig worden opgevolgd. Met andere woorden, de emigratie moet ondersteund worden door de feiten, wil men problemen met de Belgische belastingadministratie vermijden.


    Belastingneutrale zetelverplaatsing naar het buitenland wordt uitgebreid naar alle binnenlandse vennootschappen

    De Belgische fiscale wetgeving voorziet sinds 2009 dat bepaalde vennootschapstypes (met name de zogenaamde Europese Vennootschappen en de Europese Coöperatieve Vennootschappen) hun maatschappelijke zetel belastingneutraal kunnen overbrengen van België naar een andere EU lidstaat.

    Deze belastingneutraliteit geldt enkel voor bestanddelen die blijvend worden aangewend binnen een Belgische inrichting. Een dergelijke Belgische inrichting is onderworpen aan de Belgische belasting voor niet-inwoners. Middels deze voorwaarde verzekert België zich er – kort samengevat – van dat als gevolg van de zetelverplaatsing geen belastbare materie verloren gaat voor de Belgische schatkist.

    Voor andere vennootschapstypes (zoals een NV of een BVBA) gold deze regeling niet. Indien zij hun maatschappelijke zetel verplaatsten naar een andere EU lidstaat leidde dat tot de belastingheffing van de latente meerwaarden en vrijgestelde reserves.

    Na kritiek van de Europese Commissie heeft België sinds 1 januari 2011 de mogelijkheid van een belastingneutrale zetelverplaatsing naar een andere EU lidstaat opengesteld voor alle vennootschapstypes.

    Het is nog maar de vraag of Belgische regelgeving hiermee volledig voldoet aan de Europese regelgeving.

    Immers, indien niet is voldaan aan de voorwaarde van het behoud van een Belgische inrichting dan geeft de zetelverplaatsing (nog steeds) aanleiding tot onmiddellijke belastingheffing.

    De Europese Commissie lijkt de mening toegedaan dat dergelijke onmiddellijke belastbaarheid strijdig is met de Europese vrijheid van vestiging en moet worden uitgesteld tot het ogenblik van werkelijke realisatie. Wordt dus mogelijk vervolgd...



  • PROCEDURE

    Versoepeling fiscaal bankgeheim en invoering van een Centraal Aanspreekpunt

    Het fiscaal bankgeheim zoals het bestaat in België staat reeds geruime tijd onder nationale en internationale druk. Zo stelde de Parlementaire Onderzoekscommissie inzake Grote Fraude dat “het bankgeheim zoals het in België is georganiseerd een echt beletsel vormt voor de doeltreffende bestrijding van de fiscale fraude”.

    Naar aanleiding hiervan werd met de Wet van 14 april 2011 (B.S. 6 mei 2011) de regeling van het fiscaal bankgeheim danig versoepeld en werd een ‘getrapt systeem’ ingevoerd.

    Dit ‘getrapt systeem’ houdt in dat de administratie eerst bij de belastingplichtige zelf om informatie moet vragen door middel van een formele ‘vraag om inlichtingen’. Indien de belastingplichtige geen of onvoldoende informatie verstrekt, dan kan de administratie in de nieuwe regeling rechtstreeks informatie opvragen bij banken en andere financiële instellingen op voorwaarde dat er aanwijzingen zijn van belastingontduiking, de administratie voornemens is een indiciaire taxatie te vestigen of een vraag om bijstand uit het buitenland werd gesteld. Is dit het geval, dan kan toelating geven worden om rechtstreeks aan de bank elke inlichting op te vragen die nuttig kan zijn bij het bepalen van het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige. Op het ogenblik dat de administratie zich tot de bank wendt om bepaalde gegevens op te vragen, moet gelijktijdig (tenzij de rechten van de schatkist in gevaar zijn) de belastingplichtige hiervan schriftelijk in kennis worden gesteld. Deze kennisgeving moet in alle gevallen melding maken van de aanwijzingen van belastingontduiking die voorhanden zijn.

    Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat als ‘aanwijzingen van belastingontduiking’ onder meer zullen worden aangemerkt, het gebruik van valse facturen, het aanhouden van een bankrekening in het buitenland waarvan het bestaan niet vermeld is in de aangifte personenbelasting en het bestaan van een grote discrepantie tussen de inkomsten die blijken uit de aangifte en het uitgavenpatroon van de betrokken belastingplichtige, zonder dat deze laatste hiervoor een sluitende uitleg kan geven.

    Om te vermijden dat de administratie alle banken moet contacteren om inlichtingen omtrent de belastingplichtige te verzamelen, wordt tevens een ‘centraal aanspreekpunt’ opgericht in de schoot van de Nationale Bank van België. Iedere ‘bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling’ wordt verplicht aan dit centraal aanspreekpunt de identiteit van hun cliënten en de nummers van hun rekeningen of contracten mee te delen. Onder contracten worden eveneens leasingcontracten verstaan. Bovendien gaan er stemmen op die stellen dat ook bepaalde verzekeringsproducten, namelijk die producten die in feite beleggingsverzekeringen zijn (tak 21-, tak 23- en tak 26- producten), aan de meldingsplicht moeten worden onderworpen omdat deze grote gelijkenis vertonen met bankproducten. Raadpleging van het centraal aanspreekpunt kan enkel als uit het gevoerde onderzoek aanwijzingen van belastingontduiking blijken.

    De nieuwe regeling treedt in werking op 1 juli 2011.



  • DIVERSE

    Micro-onderneming

    Recent heeft de Europese Raad een akkoord bereikt over de mogelijkheid voor lidstaten om micro-ondernemingen vrij te stellen van de verplichting een jaarrekening op te stellen en te publiceren. Het Europees Parlement moet wel haar goedkeuring nog geven. Nadien zullen de lidstaten de bepalingen van de nieuwe richtlijn moeten invoegen in hun interne wetgeving.

    Onder ‘micro-onderneming’ zal worden verstaan, een onderneming die aan twee van de drie volgende criteria voldoet:
    Bedrijven die als micro-onderneming gekwalificeerd kunnen worden, zullen geen jaarrekening meer moeten opstellen en publiceren. Wel zullen zij gehouden blijven een sterk vereenvoudigde balans en resultatenrekening neer te leggen bij de Nationale Bank van België.

    Bovendien zouden micro-ondernemingen vrijgesteld kunnen worden van het principe van de ‘overlopende rekeningen’ (afstand van het ‘accrualprinciple’). Of België hierin zal meegaan en of dit fiscaal zal worden aanvaard moet worden afgewacht.

    Wellicht zal meer duidelijkheid volgen in de loop van volgend jaar.



  • KORTE BERICHTEN

    Aftrekbare giften: nieuwe richtlijnen

    Giften betaald in 2011 moeten minimaal 40 EUR bedragen om fiscaal aftrekbaar te zijn.



    Aangiftetermijnen

    Indien de aangifte personenbelasting elektronisch (via ‘tax-on-web’) wordt ingediend door een mandaathouder (accountantskantoor) dan is de uiterlijke indieningstermijn 31 oktober 2011. Wordt de aangifte op papier ingediend, dan moet ze bij de belastingadministratie toekomen vóór 30 juni 2011.
    Voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting via ‘biz-tax’ is er tijd tot 13 oktober 2011.



    Databank pensioenen

    SIGerDIS, een nieuwe databank, verzamelt alle gegevens met betrekking tot aanvullende pensioenen van werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. Dit zal sociale en fiscale inspecties toelaten om, onder andere, de naleving van de 80%-grens beter te controleren. Bij het opzetten van nieuwe pensioenplannen zal men dus nog nauwlettender de juistheid van de gebruikte gegevens moeten nagaan. De meldingsplicht geldt reeds sinds 1 januari 2011. Vanaf 1 juli 2011 zou de databank effectief in gebruik genomen worden.



    Vlaamse fiscale navigator

    De Vlaamse fiscale navigator is een nieuwe fiscale on-line databank van de Vlaamse overheid. De databank geeft op gecoördineerde wijze een overzicht van de geldende Vlaamse fiscale regelgeving.
    De databank is gratis en toegankelijk via de website http://fiscalenavigator.vlaanderen.be